XIII Maatregelen verlagen zorgvragen

Toelichting

Terug naar navigatie - XIII Maatregelen verlagen zorgvragen - Toelichting

Inleiding

Bij het opstellen van de Kadernota 2026 is aangegeven dat om de uitgaven in het sociaal domein te beperken, vooral gekeken moet worden naar het verlagen van het aantal zorgvragen in Jeugd en Wmo (Kadernota 2026, p.102, maatregel 4.01+4.02).

Een eerste aanzet hiertoe is in 2025 al gegeven voor het realiseren van de bezuiniging € 500.000 uit de begroting 2025. Voor 2026 en verder is in de Kadernota een aanvullende besparing opgenomen, oplopend naar ongeveer €1,5 miljoen in 2029:

In de Programmabegroting 2026 is deze te realiseren bezuiniging versneld en verhoogd naar:

 

 

2026

2027

2028

2029

Geraamde ombuiging

500.000

900.000

1.250.000

1.652.000

Om dit te bereiken worden een aantal maatregelen voorgesteld. Het gaat hierbij vooral om het sturen op (kortere) indicaties, minder (stapeling van) producten, striktere afspraken met andere wettelijke verwijzers en een versterking van onze lokale toegang, het Sociaal Team Overbetuwe (STO).

Daarnaast is in de recent vastgestelde verordening sociaal domein[1] en in de beleidsregels[2] ingezet op meer algemene voorzieningen en groepsaanbod, voorliggend veld en informele hulp, normaliseren en eigen kracht, en het voeren van regie op (m.n. complexe) casuïstiek en het maken van afspraken met zorgaanbieders en verwijzers over het tijdig en waar mogelijk op- en afschalen van zorg.

In de Kadernota is aangegeven dat wij in aanloop naar de begroting deze maatregelen nader uitwerken. Een eerste aanzet hiertoe wordt hieronder gegeven, uitgesplitst naar algemene maatregelen om vervolgens nader in te gaan op specifieke maatregelen voor jeugd en voor Wmo.


[1] Zie Verordening sociaal domein gemeente Overbetuwe 2024 | Lokale wet- en regelgeving op 5 november 2024 door de raad vastgesteld.

[2] Zie Beleidsregels sociaal domein gemeente Overbetuwe 2025 | Lokale wet- en regelgeving

Algemene maatregelen
Inzet op preventie, normaliseren en versterken sociale basis
In lijn met de ingezette koers van de afgelopen jaren gaan wij ook de komende tijd door met normaliseren, preventie en het verder versterken van de sociale basis. Dit is randvoorwaardelijk om de noodzakelijke ombuigingen te kunnen realiseren. De diverse wetten in het sociaal domein[1] vereisen dat gemeenten inwoners die dat nodig hebben ondersteunen. De vraag naar ondersteuning is de afgelopen jaren echter zodanig gegroeid dat dit voor gemeenten en zorgaanbieders zowel in financiële als personele zin steeds lastiger wordt. De groeiende vraag naar jeugdhulp (landelijk beeld, van 1 op de 20 in de jaren ’90 naar 1 op de 7 jeugdigen in 2025) en Wmo (o.a. ten gevolge van vergrijzing), gecombineerd met een krappe arbeidsmarkt en financiële tekorten maakt dat hervormingen onvermijdelijk zijn. We kunnen nu eenmaal niet blijven doen wat we deden en zullen een weg moeten vinden om de schaarste zo eerlijk mogelijk te verdelen.

Normaliseren en gesprek over reikwijdte
Onderdeel van dit maatregelenpakket is het verhogen van het bewustzijn bij onszelf én bij onze inwoners dat niet alles in het leven maakbaar of oplosbaar is[2]. Niet iedere hulpvraag behoeft een individuele maatwerk zorgoplossing (maar is een oplossing in het voorliggend veld, welzijn of in het eigen netwerk veel doeltreffender). Deze maatregel raakt dan ook vooral aan de (financiering van) inzet van individuele maatwerkoplossingen door de gemeente. Inwoners kunnen altijd een beroep doen op steun vanuit het eigen netwerk, vrijwilligersorganisaties, of algemene voorzieningen.

In onze beleidsregels schrijven wij hierover:

We realiseren ons dat het leven bestaat uit zowel voorspoedige momenten als moeilijke periodes. Niet elke tegenslag vraagt direct om hulp van de gemeente of professionele ondersteuning. Ons uitgangspunt is dat mensen, gesteund door hun eigen netwerk, vaak zelf in staat zijn om passende oplossingen te vinden. Daarom stimuleren we inwoners om actief stappen te zetten om problemen te voorkomen. De rol van de omgeving is daarbij van groot belang: buurtbewoners, vrijwilligersorganisaties en lokale netwerken kunnen vaak ondersteuning bieden die dichtbij staat en goed aansluit op de persoonlijke situatie. Samen bouwen we aan een samenleving waarin mensen naar elkaar omkijken, ervaringen delen en gezamenlijk zoeken naar oplossingen. Deze sociale netwerken versterken het zelfredzame vermogen van mensen. De gemeente komt in beeld als de situatie zodanig is dat hulp van buitenaf echt nodig is. Dan kijken we zorgvuldig naar de persoonlijke omstandigheden, waarbij maatwerk en de samenwerking met de gemeenschap centraal staan. Iedereen is uniek, en hoewel problemen onvermijdelijk zijn in het leven, kunnen we door collectieve betrokkenheid en ondersteuning bijdragen aan het vermogen van mensen om hiermee om te gaan.

Dit enkel opschrijven in beleidsregels is onvoldoende om een daadwerkelijke verandering te realiseren. Een verandering die ook voor inwoners merkbaar zal zijn. Vanuit de gemeente zal dit vaker betekenen dat wij verwijzen naar voorliggende mogelijkheden en voorzieningen dan nu het geval is. En als we hulp bieden, zal dit vaker in groepsverband zijn dan individueel maatwerk. Daarom willen we de komende tijd nadrukkelijk hierover het gesprek aangaan. Met de professionals in onze organisatie (en dan met name de lokale toegang[3]), maar óók met onze

[1] Hiermee doelen wij op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), de Jeugdwet (Jw), de Participatiewet (Pw), de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgsw) en de Wet inburgering 2021 (Wi 2021).

[3] Dit is ook nadrukkelijk onderdeel van het project ‘Versterken stevige lokale teams’, zie o.a. bestuursopdracht implementatie advies inrichting sociaal domein

inwoners, in de communicatie naar en bijeenkomsten met o.a. belangenverenigingen, ervaringsdeskundigen, ouderavonden, verwijzers, etc. en vindplekken (scholen, jongerencentra, consultatiebureaus, etc.).

In lijn met wat ook de afgelopen jaren in het beleidsplan 2020 – 2025 en recenter in de verordening en beleidsregels sociaal domein is ingezet, gaan wij dan ook de komende jaren door met het versterken van de sociale basis. Concreet betekent dit dat er een stevige lokale basisinfrastructuur is van welzijnswerk, onderwijs, vrijwilligersorganisaties, verenigingsleven, kerken, etc. Wij zetten in op normaliseren en communicatie daarover aan jeugdigen en hun ouders/verzorgers waarbij wij (naast naar jeugdigen/ouders/verzorgers ook naar professionals en het STO) uitstralen dat dit een veilige, laagdrempelige manier van ondersteuning biedt (en dat niet altijd professionele hulp meteen nodig is). Daarnaast optimaliseren we (het gebruik van) de sociale kaart, in de eerste plaats voor onze eigen medewerkers in de lokale toegang maar ook daarbuiten en zetten we in op een samenleving waar mensen omzien naar elkaar.

Grip aan de voorkant: versterken van de lokale toegang (STO)
De afgelopen tijd is vooruitlopend op deze maatregel al geïnvesteerd in het versterken van onze lokale toegang. Concreet betekent een sterke lokale toegang dat er voldoende ruimte moet zijn voor tijdige, goede diagnostiek aan de voorkant, kritischer en scherper indiceren waarbij normaliseren het uitgangspunt is en vanuit (voorzieningen uit) de sociale basis gekeken wordt wat iemand nodig heeft, waarbij dit niet altijd noodzakelijkerwijs professionele hulp hoeft te betekenen. Professionele zorg wordt alleen nog ingezet als dit aantoonbaar bijdraagt aan de doelen, waarbij wij (nog meer dan nu) scherp toezien op de doelmatigheid, groepsaanbod voor gaat op individueel en zoveel mogelijk verwezen wordt naar de sociale basis, algemene voorzieningen en het voorliggend veld. Dit vereist ook dat dit voorliggend veld voldoende stevig is, denk aan collectieve voorzieningen welzijn (Forte school, forte thuis bijv.) waarbij ook voldoende middelen voor moeten worden vrijgemaakt of verkregen.

Tot slot wordt om zoveel mogelijk invloed te hebben op toegang en doelmatigheid ingezet op zorg in natura door middel van gecontracteerd aanbod en maken wij afspraken met aanbieders en externe verwijzers.

Verlagen administratieve lasten en inzet nieuwe technologieën
In lijn met de door het kabinet uitgesproken ambitie uit het Aanvullend Zorg- en Welzijnakkoord (AZWA) om de zorg toegankelijk te houden ondanks de hoge vraag en toenemende kosten en arbeidsmarkttekorten, willen ook wij de komende tijd kijken naar betere samenwerking met onze partners én het efficiënter werken en inzetten van nieuwe technieken. Hierdoor kunnen processen mogelijk verkort worden of zelfs (deels) geautomatiseerd. Dit is niet alleen noodzakelijk om in tijden van krapte op de arbeidsmarkt en toenemende vraag de nodige ondersteuning te kunnen blijven bieden, het is óók noodzakelijk om extra tijd vrij te spelen zodat consulenten hulpvragen nauwkeuriger kunnen beoordelen, maar óók waar mogelijk/nodig zélf kortdurende ondersteuning kunnen inzetten om (door)verwijzing naar zorgaanbieders te voorkomen.

Sturen op relatie externe partners
Via de regionale inkoop maken wij scherpe afspraken met zorgaanbieders. Ook gaan wij zelf in gesprek met aanbieders die zich nieuw willen vestigen in onze gemeente.

Partnerschap met zorgaanbieders[1]: lokaal en regionaal
Op lokaal niveau onderzoeken we mogelijkheden om met zorgaanbieders die lokaal gevestigd zijn of veel zorg leveren in Overbetuwe de samenwerking te intensiveren. Dit om afspraken te maken over verkorten van zorgtrajecten, afschalen van zorg en zo efficiënter en effectiever te gaan samenwerken. Het gaat om een langdurige samenwerking waarbij partijen gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor het verder vormgeven van integrale zorg binnen het sociaal domein. Behalve betere zorg voor onze inwoners kunnen we op deze manier ook financiële voordelen behalen.
Regionaal zetten we in op mogelijkheden om op basis van vooraf afgesproken criteria aan aanbieders die de gewenste beweging maken (denk aan tijdig afschalen, kortere trajectduur, tijdige terugkoppeling, etc.) een voorrangspositie te geven. Om aanbieders hiertoe te verleiden is een positieve prikkel nodig om het eventuele negatieve financieel effect voor de aanbieder te compenseren. Gedacht moet worden aan een groter aandeel van de verwijzingen (lokaal in te voeren) en/of een financiële beloning door een hoger tarief (dit moet bij regionaal gecontracteerd aanbod ook regionaal georganiseerd worden). Dit wordt inzet van de gesprekken met de regionale inkooporganisatie.

[1] Ook wel preferred partner(ship) of preferred supplier(schap) genoemd.

Groepsaanbod voorliggend
Naast beperkte financiële middelen is ook personele krapte een zorgpunt. Mede daarom zal de komende tijd steeds vaker gezocht worden naar mogelijkheden om hulp en ondersteuning groepsgewijs te bieden en dit voorliggend te maken aan individueel maatwerk. Pas als hulp in groepsverband écht niet mogelijk of niet passend is, kan gekeken worden naar individuele hulp. Wij zien dit nadrukkelijk niet als een verslechtering van het hulpaanbod, maar een logische brug tussen het inzetten op een sterke samenleving die omziet naar elkaar en individuele hulp: de kracht van hulp en ondersteuning in (begeleid) groepsverband (peergroups) is meermaals aangetoond.

 

Maatregelen Jeugdhulp
Grip aan de voorkant: scherper indiceren en sturen op (her)indicaties door externe verwijzers
Zonder verder ingrijpen is de toename van gemeentelijke kosten voor jeugdzorg onhoudbaar, ondanks alle, mede in relatie tot landelijke ideeën, al in gang gezette maatregelen. Wij zullen daarom de komende tijd extra scherp moeten toezien op de noodzaak, doelmatigheid, hoogte en duur van maatwerkindicaties. In lijn met de uitgangspunten van de landelijke Hervormingsagenda jeugd gaan wij ervanuit dat deze maatregelen op termijn het groeipad zullen dempen. Ook moet blijken wat het effect is van een toekomstige invoering van een eigen bijdrage jeugd door het Rijk.

Afspraken met overige wettelijke verwijzers
Om zoveel mogelijk grip te krijgen op de toegang tot zorg is het van belang dat deze via ons eigen STO loopt. Anders dan bij de Wmo zijn er bij jeugd ook andere wettelijke verwijzers: huisartsen, jeugdartsen, Raad voor Kinderbescherming, gecertificeerde instellingen/Veilig Thuis. Het is van groot belang dat wij met deze partners goede relaties onderhouden en zoveel mogelijk afstemming hebben over het verwijsgedrag. Dit is in lijn met eerder ingezet beleid waaronder de Gelderse Verbeteragenda, de Hervormingsagenda Jeugd en het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming. Dit vergt nadrukkelijk een investering aan de voorkant. De verwachting is dat dit zichzelf ruimschoots terugverdient. In de afgelopen jaren hebben wij al gezien dat het aandeel (percentage) eigen verwijzingen relatief is gegroeid. Maar het netto aantal verwijzingen door externe verwijzers is nog steeds (te) hoog. Dit verder omlaag brengen zal de komende tijd de aandacht moeten krijgen. Specifiek geldt dit voor de (specialistische) jeugd ggz en de daarbij behorende verwijzers. Voor begeleiding en dagbesteding geldt dat de gemeente al grofweg 80 tot 90% van de verwijzingen doet.

Sturen op langlopende zorgvragen
Bij een aantal zorgproducten geldt dat deze soms langdurig worden ingezet. Hoewel het een personele inzet vergt, kan het zeker lonen om deze langlopende zorgvragen tegen het licht te houden en te kijken of er kan worden afgeschaald op basis van nieuwe richtlijnen en inzichten, zo nodig in combinatie met waakvlamondersteuning. Voor nieuwe indicaties geldt dat er vaker gekeken kan worden naar mogelijkheden om korter te indiceren en/of in de beschikking een verplicht tussenevaluatiemoment af te spreken. Dit geldt specifiek voor behandeling, begeleiding, dagbesteding, jeugd GGZ (incl. jeugd GGZ met opname en jeugd met verblijf) en gezinsgerichte jeugdhulp

Extra inzet op goede diagnostiek aan de voorkant en normaliseren
Er wordt een extra toets ingevoerd voor aanvragen voor diagnostiek. Deze toets wordt door de gedragswetenschappers/praktijkondersteuners jeugd (POJ) uitgevoerd. Daarbij wordt kritisch gekeken naar doel en noodzaak van het uitvoeren van diagnostisch onderzoek. We kijken daarbij eerst vanuit het principe van normaliseren: uitdagingen horen bij het leven en niet elke hobbel vergt hulp van een professional of een diagnose. Naast ondersteuning vanuit het eigen netwerk, voorliggende veld, algemene voorzieningen of groepsaanbod kan ook psycho-educatie of kortdurende ondersteuning voldoende zijn.

Aanvragen jeugdhulp jonge kind (voorschoolse zorg)
Vanaf 2026 is er geen aparte rol meer weggelegd voor een voorschoolse zorgcoördinator, maar kijken jeugdconsulenten zelf kritisch mee in de beoordeling van aanvragen voor jeugdhulp voor 0-4 jarigen. Ook hier is het vertrekpunt: eigen kracht vergroten en normaliseren. Waar mogelijk wordt verwezen naar het voorliggend veld zoals het voorschoolse aanbod en/of opvoed- en gezinsondersteuning.

Crisisjeugdhulp: inzet op preventie en verbetering werkprocessen
Crisishulp is de duurste vorm van hulp en hier is moeilijk op te sturen. Toch wil iedereen, van gemeente tot zorgprofessional, en niet te vergeten de jeugdige zelf en zijn/haar omgeving, crisissen zoveel mogelijk voorkomen. In veel gevallen komt een crisissituatie niet uit het niets en is er sprake van een (vaak lange) aanloop. Door in te zetten op verbeterde werkprocessen met al onze partners (o.a. Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis, Gecertificeerde instellingen) en hierin te investeren hopen wij het aantal crisissituaties ten gevolge van onvoldoende tijdige hulp en niet optimale onderlinge afstemming tussen de partners terug te dringen. Dit is in lijn met de afspraken uit de Hervormingsagenda, de Gelderse verbeteragenda en het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming en moet crisisopnamen, uithuisplaatsingen, gesloten plaatsing, jeugdhulp met verblijf en inzet vanuit het Landelijk Transitie Arrangement (LTA) zoveel mogelijk voorkomen.

Maatregelen Wmo
Huishoudelijk hulp: beperken instroom, indicatieduur en indicatieomvang
Huishoudelijke hulp vanuit de Wmo behoort al jaren tot het takenpakket van gemeenten, waardoor wij zelf, maar ook andere gemeenten, diverse inzichten hebben opgedaan in hoe de kosten hiervoor te kunnen blijven beheersen. Dit is mede van belang door de steeds verder toenemende vergrijzing, het langer thuis wonen door senioren met een fysieke beperking en krapte op de arbeidsmarkt.
Om de instroom en de indicatieduur te beperken moet worden ingezet op het vergroten van de zelfredzaamheid en mobiliteit van inwoners zelf en/of hun eigen netwerk. Dit doen wij door tijdig te verwijzen naar ergo-, fysio- en oefentherapeuten voor een fysieke beoordeling, re-ablement en/of spierversterkende interventies (“powerful aging”), preventieve inzet op valpreventie en/of (her)inrichting van de woonruimte zodat de inwoner zoveel en zo lang mogelijk in staat is zelf het huishouden te blijven verzorgen[1].
Ook gaan wij het HHM-normenkader invoeren om zo beter te kunnen sturen op (uniforme) indicering[2]. Voor een deel van deze inwoners geldt dat er sprake is van uitstel, geen afstel. Maar gelet op ontwikkelingen in bijvoorbeeld zorgdomotica en wetgeving (invoering inkomensafhankelijke eigen bijdrage) kan ook uitstel uiteindelijk betekenen dat de Wmo kosten voor gemeenten op de lange termijn draagbaar blijven.

Begeleiding
Begeleiding is een Wmo-maatwerkvoorziening met een open-einde financiering. Dat betekent dat een gemeente de plicht heeft om een passende oplossing te vinden voor de ervaren beperkingen,  óók als daarmee de begroting wordt overschreden.

Een aantal maatregelen zal op termijn bijdragen aan het terugdringen van de kosten:

  1. Inzet op collectief aanbod: waar mogelijk een groepsgerichte benadering van individuele problematiek door meer te werken met kleine groepen (4-5 pers). Regionaal is hiermee ervaring opgedaan en zullen hiervoor producten worden ontwikkeld. Het collectief aanbod wordt daarmee voorliggend op individuele begeleiding, dat nog slechts nog bij uitzondering kan worden ingezet.
  2. Stimuleren van trainingsmodules voorliggend en aanvullend op geïndiceerde ondersteuning.
  3. Laagdrempelige kortdurende ondersteuning met inzet van eerstelijns maatschappelijk werk in plaats van geïndiceerde zorg.
  4. Stevige monitoring van de duur van de begeleidingstrajecten op de vooraf gestelde doelen en daar waar mogelijk afschalen naar minder intensieve zorg.
  5. Waakvlambegeleiding: eerder met zorgaanbieders in gesprek over waakvlambegeleiding als middel om afbouw van ondersteuning te stimuleren en daarmee zelfredzaamheid te vergroten.


Bovenstaande maatregelen worden nog niet volledig ingezet, omdat deze deels nog in ontwikkeling zijn. De effecten hiervan verwachten we in 2026 en verdere jaren. Een uitzondering is het tijdig afschalen naar minder intensieve en minder dure zorg. Daarvan zien we inmiddels enig resultaat. Een nadere analyse hiervan volgt nog.

Dagbesteding
Beïnvloedbaar zijn de instroom en de indicatieomvang van dagbesteding. Het aantal bezoekers van groepsbegeleiding is na de Coronaperiode redelijk stabiel en neemt niet echt toe, mede dankzij de aanwezigheid van de Huiskamers. Ook zien we vanaf oktober 2024 een afname van de

[1] Zie ook Samenhangende preventiestrategie, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, juni 2025

 kosten. Deze afname is vooral te danken aan een daling van cliënten in de dagbesteding. Onze inzet de komende tijd is om deze trend te consolideren. Het gemiddelde geïndiceerde volume (en daadwerkelijke uitnutting ervan) is al geruime tijd constant. Hier valt mogelijk nog winst te behalen, door te sturen op kortere, lichtere indicaties, tijdig- op en afschalen en afspraken met zorgaanbieders. De toegankelijkheid en openstelling van laagdrempelige, indicatievrije ontmoetingsruimten is hierbij helpend.

Benodigde investeringen
Om bovengenoemde maatregelen te kunnen realiseren zijn een aantal (incidentele) investeringen noodzakelijk.

Algemeen: € 100.000 gedurende 2 jaar + € 200.000 gedurende 3 jaar 

  • Inzet op preventie, normaliseren en versterken sociale basis: hierin is de afgelopen jaren al op ingezet. Ook de komende jaren blijven wij inzetten op welzijn, ontmoeting en de kracht van de samenleving. Door dit zoveel mogelijk te ontzien bij de ombuigingen heeft het college rekening gehouden met de raadsopdracht op preventieve maatregelen zoveel mogelijk in stand te houden. We zetten de komende jaren op een consolidatie van het voorliggend veld.
  • Normaliseren en gesprek over reikwijdte: als we dit goed willen doen is een investering in ‘voorlichting’ en communicatie over normaliseren aan te raden. Dit gaat dan om de actieve doorlopende communicatie, enkele periodieke communicatiecampagnes en het organiseren van bijeenkomsten voor inwoners. Gedacht moet worden aan een minimale investering van €25.000 voor de communicatie en nog eens minimaal €75.000 als we hier ook personele uren op willen inzetten voor intervisie en scholing. Gedacht moet worden aan een incidentele inzet van 2 jaar. Dit is te combineren met een investering op de relatie met (externe) partners en verwijzers.
  • Grip aan de voorkant, versterken van de lokale toegang (STO). Ook hier is de afgelopen jaren op ingezet. Voor een deel moet dit o.a. in het kader van de Hervormingsagenda nog worden gecontinueerd. Dit is deels opgevangen in de regionale begroting, waar wij ook een bijdrage aan leveren. Als wij hier nog meer op willen inzetten en/of de extra inzet die gevraagd wordt door een strengere toetsing aan de voorkant en het werken met de verklarende analyse bij jeugd, moet gedacht worden aan een tijdelijke investering van €200.000 gedurende 3 jaar (combinatie personele inzet en opleidingsbudget). Op termijn is de verwachting dat dit zichzelf terugverdient omdat een combinatie van stevigere toegang, afspraken met overige verwijzers en meer verwijzing naar voorliggend veld, algemene voorzieningen en groepsaanbod zorgt voor een daling van de maatwerkkosten en verminderde werkdruk bij consulenten/toegang.
  • Sturen op relatie externe partners. Hier is geen extra investering op nodig naast de middelen die bij “normaliseren en gesprek over reikwijdte” zijn genoemd. Dit past ook bij sturen op langlopende zorgvragen (maatregel jeugdhulp).
  • Preferent aanbiederschap, lokaal en regionaal: hier is geen extra investering voor nodig. Dit valt binnen het reguliere takenpakket van regionaal en lokaal contractmanagement.
  • Groepsaanbod voorliggend: Hiervoor is geen aanvullende investering nodig, dit valt binnen het reguliere takenpakket van contractbeheer/regiomanagement en werkinstructies aan toegang (taak teamleiders en kwaliteitsmedewerkers).

 

Jeugdhulp: €85.000 structureel

-            Grip aan de voorkant, scherper indiceren en sturen op (her)indicaties door externe verwijzers: zie boven. Ook dit valt binnen het reguliere takenpakket van contractbeheer/regiomanagement en werkinstructies aan toegang (takenpakket teamleiders en kwaliteit). Ook past dit in de extra investering in communicatie naar partners verwijzers zoals hierboven onder algemeen genoemd.

-            Afspraken met overige wettelijke verwijzers: hiervoor is geen extra investering nodig behalve dan wat hierboven al is genoemd.

-            Regie voeren op (m.n. maar niet uitsluitend langlopende en complexe) zorgvragen. Dit vraagt extra investering en training aan consulenten en Interventieteam medewerkers (gezinsregisseurs). Dit past binnen het genoemde budget onder algemeen/versterken lokale toegang in combinatie met de ambitie om tijd vrij te maken door elders efficiënter te werken. Wel schatten wij in dat dit niet alle extra inzet zal kunnen dekken, en er daarom extra uren voor de functie van consulent jeugd noodzakelijk zullen zijn. Dit om te zorgen dat er tijd beschikbaar is voor (o.a.) goede regievoering, kortdurende ondersteuning, toetsing aan de voorkant, afstemming met verwijzers en zorgbaanbieders, etc. Gedacht moet worden aan een structurele investering van € 85.000.

-            Extra inzet op goede diagnostiek aan de voorkant en normaliseren: hiervoor is de afgelopen jaren al extra budget vrijgemaakt en structureel gereserveerd (extra inzet POJ).

-            Aanvragen jeugdhulp jonge kind (voorschoolse zorg): hiervoor is geen extra investering nodig dan hierboven bij verstevigen lokale toegang genoemd is.

-            Crisisjeugdhulp, inzet op preventie en verbetering werkprocessen: geen extra investering noodzakelijk behalve dan hierboven genoemd onder algemeen/sturen op relatie externe partners.

Wmo

  • Huishoudelijke hulp: beperken instroom, indicatieduur en indicatieomvang: maatregel ingegaan per 1 juni 2025, inclusief herindiceren lopende indicaties vanaf 1 september en tijdelijke investering van € 147.000. Het college heeft hier op 2 juli 2025 een besluit over genomen[1]. Programma's als “powerful aging”, re-ablement, valpreventie worden met Brede SPUK/Gala middelen gefinancierd. Invoering van het HHM-normenkader is inmiddels onderdeel van de reguliere werkwijze van consulenten, ook de heronderzoeken zullen a.d.h.v. dit normenkader uitgevoerd worden.
  • Begeleiding: inzet op strenger indiceren aan de voorkant loopt (en werpt ook al vruchten af). Past binnen reguliere taak, opleiding en aansturing en hierboven onder algemeen genoemde investeringen. Voor kortdurende ondersteuning en (woon)begeleiding: voor jeugd wordt dit opgepakt binnen het takenpakket van jeugdconsulenten en POJ’ers, extra capaciteit is geborgd binnen het hierboven genoemde. Voor Wmo moet dit worden vertaald in de (subsidie)afspraken met welzijnspartners (eerstelijns maatschappelijk werk) en zorgaanbiedes (begeleiding). Het is vooralsnog onduidelijk of dit om extra investeringsmiddelen vraagt. Zo ja, dan zal dit een investering zijn die per saldo een voordeel oplevert. Waakvlambegeleiding is geborgd binnen het uitvoeringsplan Beschermd Wonen, inclusief financiële dekking.


Kanttekening en risico's
De benodigde ombuigingen in jaarschijf 2029 komen neer op een besparing van 3 tot 8 % t.o.v. de huidige uitgaven. Dat lijkt niet veel, maar vereist in de meeste gevallen een trendbreuk met de voorgaande jaren, waarin veelal sprake is van zowel volumegroei als stijging van tarieven per eenheid. Er is dus sprake van een hoge ambitie, waarbij het risico bestaat dat de besparing niet wordt behaald.

Daarnaast zijn er nog overige opgaven verwerkt in de begroting:
 

 

De prognose voor 2025 valt negatief uit voor hoogcomplexe (en dure) jeugdhulp, waar wij geen/minder invloed op hebben. Dit is in de 2e bestuursrapportage incidenteel verwerkt, omdat we ervan uitgaan dat dit een eenmalige uitschieter is. Het risico bestaat echter dat deze stijging een structureel karakter krijgt. Tot slot bestaat het risico dat de organisatiebrede raming van de indexatie voor 2026 e.v. onvoldoende is om de reële indexatie op te kunnen vangen.

Op landelijk niveau is een eigen bijdrage jeugd en een beperking van de reikwijdte jeugdwet aangekondigd. De verwachting is dat naast een direct financieel gevolg (t.g.v. de eigen bijdrage) ook indirect tot een daling in zorggebruik leidt (trendbreuk). Deze (positieve) financiële gevolgen worden ten gunste gebracht van de opgave die er ligt met betrekking tot de Hervormingsagenda (€ 2 miljoen vanaf 2028).

Tot slot
Bovengenoemde maatregelen zijn veelal in lijn met eerder ingezette acties. Aanvullende mogelijkheden zijn de afgelopen periode meermaals onderzocht. Om tot nieuwe, extra maatregelen te kunnen komen moet “out of the box” worden gedacht, waarbij wij tegen de grenzen aanlopen van wat wij in regionaal verband met onze buurgemeenten hebben afgesproken of wat door landelijke wetgeving is toegestaan. Extra maatregelen zonder minder wenselijke (bij-)effecten zullen niet snel meer gevonden worden. Wij laten de opties ambtelijk breed in beeld brengen en houden vanzelfsprekend landelijke inzichten in de gaten.

 

Bijlage: voorlopig resultaat eerste maatregelen 2025

Een deel van de hierboven genoemde maatregelen zijn naar aanleiding van de begroting 2025 e.v. reeds ingevoerd.

Deze maatregelen hebben in de eerste 7 maanden van 2025 een geschatte besparing van € 525.000 opgeleverd.